Foto’s: Digitale Collecties Stichting Nationaal Museum voor Wereldculturen (Oude foto’s en monsters uit collectie L. de Zwart) en [PR]ess Productions (Houtkabinet).

Het in neorenaissance ontworpen gebouw geniet bekendheid als het ‘Tropeninstituut’ of KIT. Het monument is een bezienswaardigheid omdat de talloze decoraties die verwijzen naar verschillende wereldculturen en de Nederlandse koloniale geschiedenis.

KIT nieuwe stijl

Het huidige KIT heeft weinig meer van doen met wat het Koninklijk Instituut voor de Tropen zich in het verleden deed. De afkorting KIT voert de boventoon in de marketing van de huidige not-for-profit kennis- en expertise organisatie voor duurzame internationale en interculturele samenwerking. Het werkterrein omvat anno 2017 onderzoek, advies en training & opleiding voor internationale organisaties, bedrijven, NGO’s, overheden en studenten. Daarbij gaat het specifiek om het verbeteren van gezondheidszorg en van duurzame economische, sociale en organisatorische veranderingen. Daar komt geen spat tropisch hout meer bij kijken.

Houtkabinet en Xylotheek

De omvangrijke KIT collectie betrof 30.000 houtmonsters van zo’n 10.000 houtsoorten, afkomstig uit 48 landen, het merendeel uit tropenlanden. Het aanleggen van de indrukwekkende Xylotheek startte in 1913 en de houtsoorten werden gebruikt voor onderzoek op het gebied van tropische bosbouw en het toepassen van de tropische houtsoorten. In 2006 droeg het KIT de complete Indische 'houtbibliotheek' over aan het Nationaal Herbarium Nederland (NHN) te Leiden. Doublures in de collectie, waaronder een aantal houtmonsters in boekvorm, bleven achter in het houtkabinet.

Het begon in Haarlem

De geschiedenis van het KIT gaat terug tot 1864 met de oprichting van het Koloniaal Museum in Haarlem. Frederik W. van Eeden, de vader van de beroemde schrijver, legde een collectie aan van allerlei wonderbaarlijke voorwerpen die Nederlanders meenamen uit het verre oosten. De voorwerpen dienden voor wetenschappelijk onderzoek en vormde een rariteitenkabinet ‘ter lehring ende vermaeck’ van het Nederlandse publiek. In 1871 werd het Koloniaal Museum ondergebracht in de Haarlemse villa Paviljoen Welgelegen en richtte de museumcollectie zich meer op producten uit Nederlands-Indië. Wetenschappelijk onderzoek diende ter stimulering van de handel en nijverheid in o.a. koffiebonen, rotan en paraffine.

Dode houtsoort levend maken

Een verslag uit 1911 van het Koloniaal Museum bevat op pagina 23 een opmerkelijk citaat over de toenmalige directeur Dr. M. Greshoff: ‘Als eene hoogst gelukkige gedachte moge vermeld worden Greshoff's denkbeeld, geleidelijk op een groot aantal voorwerpen toegepast, op de planken of blokken, welke monsters zijn der verschillende koloniale houtsoorten, eene nauwkeurige afbeelding en bas-reliëf te doen uitsnijden van de stamplant, in den vorm van een tak met bladeren, bloemen, vruchten en zaden, waardoor de anders zoo doodsche houtsoortenverzaemling nu in eens tot leven is ontwaakt, de bezoekers machtig aantrekt en hun tevens doet inzien, hoe de houtsoort zich leent tot bewerking.’ De xylotheek van het KIT bevatte diverse met snijwerk verlevendigde houtstalen. Een eerbetoon aan Greshoff in de vorm van een fraaie houtsnede van beeldhouwer J. Bronner hangt in het Houtkabinet. .

Monsters in haut-reliëf 

Enkele koloniale monsters voorzien van houtsneden in haut-reliëf worden afgebeeld. De afgebeelde houtmonsters zijn afkomstig uit Indonesië en maken deel uit van de collectie van L. de Zwart (1903 – 1906). Alle afgebeelde houtstalen zijn op ware grootte 180 cm lang, 2 – 3 cm dik en 41 – 56 cm breed. Aan de bovenzijde van elke plank is in het verdiept liggende vierkante vlak een bloeiende of vruchtdragende bladertak of een bladertak met separaat een bloem of vrucht in haut-reliëf houtsnijwerk aangebracht. Van een houtsoort is de complete staal afgebeeld, van de anderen alleen het deel met de voorstelling.

Vanaf 1926 in Amsterdam

De collectie en het onderzoek, maar ook de aantallen bezoekers nam dusdanige vormen aan dat Welgelegen uit zijn voegen barstte. In 1926 verhuisde het Koloniaal Museum naar Amsterdam. Het fuseerde met het Koloniaal Instituut zich vestigde in een nieuw pand op het terrein van de voormalige Oosterbegraafplaats. Binnen dit instituut opereerden ook de wetenschappelijke afdelingen voor landbouwkundig, medisch en volkenkundig onderzoek.

Vanaf 1950 Koninklijk

De dekolonisatie zorgde ervoor dat het onderzoek van enkel de ‘Nederlandsche Overzeesche gewesten’ zich uitbreidde naar de tropen in bredere zin. Het instituut gaf technisch advies aan ontwikkelingslanden op gebied van economie en gezondheid. In 1949 veranderde de naam in Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT).
Binnen het houtvak weet menigeen zich nog ir. J.T. Wassink te herinneren. Hij was het laatste hoofd van de sectie hout binnen het KIT en hield samen met zijn kompaan Iep Wiselius kantoor in het Houtkabinet.  
In 2013 kwamen het Tropeninstituut, het -theater en -museum in zwaar weer terecht. Mede door het dichtdraaien van de subsidiekranen sloot het theater, de bibliotheek en het houtkabinet de deuren. Het Tropeninstituut en Tropenmuseum moesten bewijzen dat zij zich zelfstandig konden bedruipen.

Nationaal Museum Wereldculturen (NWvW)

In 2014 is de Stichting Nationaal Museum Wereldculturen opgericht. Onder deze noemer werken drie musea samen:

In vaste en wisselende tentoonstellingen worden objecten getoond uit de hele wereld die stuk voor stuk een menselijk verhaal vertellen. In alle drie de musea ontdekken volwassenen en kinderen op hun eigen wijze aan de hand van de tentoongestelde objecten dat mensen wereldwijd ondanks de verschillen, hetzelfde zijn.

Xylarium Naturalis

Sinds 2012 beheert Naturalis in Leiden de houtcollecties van Wageningen, Utrecht en Amsterdam en bezit het museum het grootste wetenschappelijke xylarium ter wereld. De Naturalis collectie richt zich vooral op hout uit Zuidoost-Azië, (tropisch) Amerika, Afrika en Nederland. Het oudste houtmonster komt uit Java en dateert uit 1750. In een interview met het NRC uit 2016 stelt houtanatoom Pieter Baas dat een grote -zo niet de grootste- collectie een blok aan het been is, wanneer er geen personeel beschikbaar is om er actief mee aan de slag te gaan. Hij erkent dat slechts een deel van deze collectie de moeite waarde is om aan een groot publiek te tonen. En ja, dan is het doodzonde dat de rest er nutteloos bijligt en niet voor innovatief onderzoek in gebruik is. Wil je het NRC interview nalezen? Klik dan hier.